Sedert de dagen van Southey heeft de Spaansche romantische literatuur niet die belangstelling van Engelsche schrijvers en kritiek genoten, waarop zij ongetwijfeld aanspraak heeft. In geen enkel land van Europa heeft het zaad van de Romantiek zóó gemakkelijk wortel geschoten, of is het tot zulk een weelderigen bloei gekomen als in Spanje, waar de geaardheid van het volk nog duidelijker te voorschijn trad uit de ridderverhalen, dan dit het geval was in Frankrijk of Engeland. Denken wij bij het begrip Ridderlijkheid niet het eerst aan Spanje, aan zijn eeuwenlangen strijd tegen de heidensche overweldigers van Europa, aan zijn gevoel voor persoonlijke en nationale eer? Denken wij niet aan den Cid Campeador, aan Gayferos en Gonzalvo de Cordova, reusachtige geharnaste schimmen, een pantheon van helden, ver uitstekende boven alles, wat de oorlogslegenden van andere landen ons te aanschouwen geven. .